header geschiedenis koftjalken.jpg

Bijlage

Geschiedenis Koftjalken in Europa


Al sinds mensenheugenis wordt de Waddenregio bevaren. De enige manier om havens in Nederland - waaronder Enkhuizen en Amsterdam - te bereiken, was via de Waddenzee. Echter veranderde dat toen het Noordzeekanaal werd gegraven. Het kanalenstelsel, de Eemsdelta, Lauwersmeer delta, het Reitdiep, het Dokkumerdiep, de Dokkumer Ee en havensteden als Greetsiel, Emden, Leer, Delfzijl, Zoutkamp Termunterzijl, Harlingen en Den Helder getuigen daarvan. De maritieme sector is altijd van groot belang geweest voor deze regio. In de 19de eeuw was de koftjalk hét scheepstype dat de zeevaart ten noorden van Nederland domineerde. Naast de koffen en schoeners waren de zeetjalken actief en populair. Met deze platbodemschepen kon je het binnenland nog verder bereiken dan met koffen en schoeners. Dit vergemakkelijkte onder andere de houthandel. Hout werd langs de Daugava in Riga geladen en rechtstreeks bij de houtzagerijen in verschillende Groningse plaatsen afgeleverd.

De schepen kwamen via het Statenzijl en Zoutkamp binnen en voeren vandaar ook weer buitengaats. Ook Termunterzijl speelde een rol bij de graanexport met deze koftjalken vanuit het Oldambt.

De Veendammers en de Wildervanksters voeren via onder andere het Winschoterdiep en de stad Groningen naar Zoutkamp om daar de grote overtocht te beginnen. De Pekelders voeren via de Westerwoldsche A en gingen via Statenzijl en de Dollard naar Scandinavië en de Baltische Staten. In de hoogtijdagen woonden er in deze plaatsen gemiddeld 200 zeekapiteins per plaats. Ook een dorp als Nieuwe Pekela kende 198 zeekapiteins. De scheepsbouw vond vooral langs het Winschoterdiep plaats. Een regio die nu lijdt onder krimp van de bevolking kende in die tijd een bloeiende maritieme sector. Niet voor niets was Veendam de eerste plaats in Europa waar Lloyds verzekeringen haar kantoor vestigde. Veendam had zelfs een zeevaartschool.

De zeetjalken waren vanwege hun geringe diepgang vooral langs de kust van de Noord- en de Oostzee te vinden. Rond 1856 kwam meer dan 60% van de Nederlandse vloot uit de Groninger Veenkoloniën. De zeetjalk speelde daarbij een belangrijke rol. De zeevaart bracht de regio enerzijds welvaart, maar anderzijds ook familieleed. Velen stierven op de Oostzee op weg naar plaatsen als Danzig, Pernau, Libau en Riga. De meeste families hadden wel het geluk om de Groninger Welvaart te mogen meemaken.

Het gaat hier om een verhaal uit de regio die velen al vergeten zijn. De Tromp wil de geschiedenis in tact houden door deze verhalen nieuw leven in te blazen. Een verhaal dat bijdraagt aan de regionale identiteit en aantrekkelijkheid van het gebied.